Fietsenaar....ergens

Brexit

De regen van de afgelopen nachten is niet in staat gebleken de zwarte vlekken van mijn tent te spoelen. Zwarte vegen, roet van een vuur met hout afkomstig uit ieder jaar kleiner wordende bossen in Malawi, een jaar geleden. Geen druppel regen had de tent sindsdien gezien. De bewakers van backpackerscamping Mzoozoozoo wisten zich er 's nachts warm mee te houden, ineen gedoken in dikke jassen, half slapend op een stoel. Net zomin als de regen de vlekken weet weg te spoelen, zijn ook de herinneringen hieraan nog niet uitgewist. Malawi, een straatarm land waar de corrupte regering honderden miljoenen ontwikkelingsgeld wegsluisde naar onbekende bankrekeningen op dubieuze eilanden ver weg of waar dan ook. De mensen, het volk berustte erin. Ze waren niet anders gewend dan dat het slecht ging en dat er een upperclass is die zich verrijkt. 'Ze zullen er altijd zijn, het maakt niet uit wie je kiest, ook al denk je dat het de goede is, corrupt zijn ze allemaal. Of anders worden ze het wel'.

En nu in Groot-Brittannië heeft het klootjesvolk, de domme laag opgeleide onder- en middenklasse er voor gezorgd dat het land uit de EU verdwijnt. Kwalificaties van de schamperende bovenlaag, alsof in een paar oneliners valt samen te vatten wat en vooral wie de oorzaak zijn van het toenemende populisme en de xenofobie. Domme mensen zijn eenvoudig zonder schuldgevoel in een hoek te zetten. Ondertussen vraag ik me af: het 'domme' volk heeft er toch net zomin voor gekozen dom te zijn als de mensen van Malawi gekozen hebben arm te zijn? Je kunt er nog zoveel redenaties tegenaan gooien, geschiedkundig, politiek of wat dan ook, beide groepen blijken niet te kunnen beseffen wat er gebeurt als je slogans van populisten volgt en je de onderbuik laat spreken, al zouden we dat nog zo graag willen. Afreageren, agressie en frustraties uiten, het voelt zo fijn op het moment. “Wat als Schotland er straks toch nog voor kiest onafhankelijk te worden?" vroeg ik een nogal cynisch ogende campingbaas. “I don't like the Scots”, was zijn eenvoudige antwoord. “Als ik daar (in Schotland) de bus instap en wil betalen met een Engels bankbiljet, accepteren ze het niet. They can piss off! I vote for leave!”

De toon is gezet, de verdeeldheid gezaaid en ik begin me soms toch wel wat zorgen te maken. Misschien ook wel wat te veel. Want ondertussen gaat het leven gewoon verder. De regen gaat over in zon en de zon weer in regen. Kwakkelweer met wolkenpakketten die kleuren van wit naar grijs tot asgrauw, laag achter laag. De schapen grazen de velden tot groene tapijten; in de Yorkshire Dales kaler dan kaal en in het Lake District niet anders maar het landschap wisselt zich af met bossen en meren. De slogans, rood wit op borden in de steden lijken ver weg, ze zijn er niet meer. En het land klaagt niet. De mensen zijn vriendelijk, overal ben ik welkom en niemand die tegenover mij over de Brexit begint. En als ik 's avonds mijn tent weer opzet zitten de zwarte vlekken er nog steeds op. Onuitwisbaar.

De kloof

Zimbabwe, honderd kilometer voor de grens.

“Zuid-Afrika is shit tegenwoordig,” vond hij. “Het gaat er niet meer zo goed. De Rand duikelt de diepte in en voor ons wordt het ook steeds minder. Zo'n drie miljoen Zimbabwanen werken er in het buurland. Nog wel, dat zou binnenkort wel eens minder kunnen worden. Wij doen het werk dat de eigen bevolking niet wil doen, of niet kan doen omdat men er geen opleiding voor heeft. Stelen en snel geld binnen halen, dat doen de kanslozen het liefst, ze hebben geen opleiding en willen niet naar school. Zuid-Afrika is echt een ander land, het is er niet veilig. Stoppen doe ik er niet, anders ben ik mijn spullen kwijt. Voor twintig Rand schieten ze al een kogel door je kop. Twintig Rand, dat is minder dan twee Dollar hè. Wij hebben de Amerikaanse dollar, dat is de reden waarom ik er goedkoop inkopen kan doen. Hier is alles een stuk duurder.” De band van zijn aanhanger was lek. Middenin de bush. De weg was leeg en er was niemand die hem helpen kon. Ik beloofde hem mensen te sturen als ik ze tegenkwam.

Zuid-Afrika

Vanaf een heuvel kijk ik neer over een stad. Een Township zoals ze dat noemen, met de naam Matoks. Een monument markeert er de Steenbokskeerkring. Een eenvoudige pilaar omgeven door muren en hekken met prikkeldraad, zoals alles in dit land door muren en hekken omgeven is. Zelfs een monument als dit. Alles heeft waarde. Wellicht is het het metaal waarop men het gemunt heeft. Als je de ontbrekende letters van het opschrift invult valt er het woord Steenbokskeerkring van te maken.

Op mijn kaart is de plaats niet te vinden, wel de vermelding van het monument. Betekenis zal de stad het niet hebben, inwoners heeft het des te meer. Tellen zij ergens toe mee? Het is precies zoals ik het al ken, van thuis op de tv wanneer men in het nieuws over een Township had. Honderden eendere huisjes, verspreid over het land als een restant chocoladevlokken op een verder leeg ontbijtbord. Center Parks, zonder park, zonder bestrating, zonder sfeer en zonder enige luxe.

Begrafenisondernemers beloven met reclames op afscheidingsmuren een waardig afscheid voor nabestaanden en een veilige reis voor de overledene op weg naar het volgende leven. Steenhouwers van grafmonumenten een mooie herinnering. De dood als economische toekomst. Langs de straat sjokken vrouwen met boodschappentassen op weg naar huis. De dood stellen zij nog even uit.

Het Guesthouse waar ik overnacht steekt kleurrijk af tegen de rest van de omgeving. Het staat er nog maar vijf jaar. Geopend in 2010 volgens een opschrift, ten tijde van het WK voetbal. Een bewaker patrouilleert op het terrein. Als je nog boodschappen wil doen moet je snel zijn,” zegt hij. “Voor vijf uur moet je zorgen dat je binnen bent, daarna is het niet meer veilig.”

Bij het winkelcentrum een kilometer verderop, zwerven groepen jongeren. Langs door regenwater uitgesleten geulen vol zwerfvuil. Achter de muur staat een beveiliger bijna onopvallend tegen een pilaar geleund. Rechts heeft hij zicht op het hek, de ingang, negentig graden naar links ziet hij de geldautomaten waar een enkeling omzichtig geld uit haalt. En waar ik al bang voor was gebeurt: Een schooier klampt mij aan en wil dat ik een brood voor hem koop.

Het treft niet, het is zondag en de supermarkt gaat dicht. Verderop is de Shoprite nog open zegt de vrouw met de sleutels in haar handen bits. Het is een taxichauffeur die mij wenkt. Zijn scherpe oog, getraind bij het oppikken van passagiers, heeft kennelijk gezien dat ik niet meer naar binnen mocht. “Kom stap in, ik breng je naar de Shoprite,” zegt hij. Tweehonderd meter is het slechts, niets meer. Het hek van het winkelcentrum uit, een straat over en bij het volgende hek weer naar binnen. Betalen hoef ik hem niet. Hij doet er verder het zwijgen toe, geeft mij geen reden van zijn aanbod maar op zijn gezicht valt te lezen: het is hier niet veilig.

Bij de hoek van het winkelcentrum, bij de geulen vol rommel: De schemering heeft inmiddels zijn intrede gedaan. Ik tref er de jongens weer. “Kom, geef me een brood. Kan je niet zien hoe wij lijden? Wat heb je daar allemaal in je tas?” Zijn maat wriemelt nerveus met een schroevendraaier tussen zijn vingers. “De supermarkt heeft de voorraad, ik niet, vraag het hen,” bijt ik hem toe. “Waar zijn je vrienden en waar is je familie? Is er helemaal niemand die voor je zorgt? Ik ben blank hè en daarom moet je mij hebben.” Mijn ouders zij dood en mij vrouw is ziek,” antwoordt hij ingestudeerd. Samen met zijn maat loopt hij achter mij aan, langs de hoofdweg richting het guesthouse dat nog veel te ver weg is. Opgeven is er niet bij. Nee is geen woord dat betekenis heeft en krijgen is een eis. “Wat zit er daar in je tas?” en hij betast de inhoud op mijn rug. Opnieuw is het een taxi die met bijna piepende banden zijn voertuig tot stilstand laat komen, een andere dan zo-even. Ik kan instappen en een kilometer verder bij het guesthouse er weer uit. Opnieuw hoef ik niets te betalen en opnieuw zie ik de blik van de man die dezelfde boekdelen spreekt als zijn collega: “Het is hier niet veilig!”

Reodtan Zuid-Afrika

Aan de bar van het hotel zit een groep blanke mannen. Bonkige kerels, met dikke nekken en ronde buiken, boeren deels en slechts een jonge vrouw met glanzende lange haren en slanke benen van satijn. Ze hebben plezier, drinken cola met rum en stoppen mij ook een glas in de hand. Ik ben meer dan welkom. Een heeft net een kalf gekocht en dat zullen zijn vrienden weten. Hij is trots, het is het eerste beest dat hij heeft gekocht sinds hij voor zichzelf begon. Een slang met water spat in het rond. Jongensachtig kattenkwaad. Een overhemd sneuvelt. Quasi beduusd kijkt het slachtoffer in het rond en barst dan in een onbedaarlijk lachen uit. “Het waren van die mooie blokkies,” wijst hij op zijn kledingstuk waar precies op de lijntjes een lange reep uit verdwenen is.

Ze leren mij Afrikaans, ondanks dat ik het meeste wat zij zeggen eigenlijk wel versta. Maar dat 'hallo' 'je ma se poes' en 'tot ziens' 'je pa se balles' betekent, dat moet ik toch echt wel weten. Glunderend van trots zijn ze als ik het feilloos weet te herhalen.

Nee, zwarte vrienden hebben zij niet. 'Onze ouders hebben ons geleerd geen enkele zwarte ooit te vertrouwen,' zegt het satijnen meisje ernstig.

Zimbabwe

Langs de kant van de weg was er de aanhangwagen met de lekke band. Inmiddels begin ik voorzichtig te vermoeden hoe het kan dat de Zimbabwanen zo trots zijn op hun land. Ondanks dat de crisis het land met werkloosheidscijfers van negentig procent tot gevolg, vrijwel tot stilstand heeft gebracht. Het waren knokploegen van Mugabe die de blanken het land hebben uitgejaagd, niet de bevolking zelf. “Wij hebben na Egypte de best opgeleide bevolking van Afrika,” zei de man. "Mugabe is een oude man, hij heeft er een puinhoop van gemaakt maar hij heeft ook wel eens wat goeds gedaan. Het zal niet lang meer duren tot hij dood gaat. Ons land is veilig en vreedzaam, daar zijn we trots op!"

Beestjes

In het dorp Gwayi, in een witte Landrover tref ik Mark een gepensioneerde Amerikaan die met zijn imposante buik en platte Texaanse accent, aardig in de buurt komt van de stereotype Amerikaan.“I love animals, although I sometimes shoot them. But just a little you know. I've seen herds of 300 elephants and thousands of buffalo’s. There are many here.” Het leidt geen twijfel of hij is tegen elke wapenrestrictie en in Zimbabwe is hij daarom op de goede plek beland. Hier kun je zonder meer je gang gaan en je heerlijk uitleven. Je neemt eens een tandarts op sleeptouw, schiet een paar olifanten, buffels of krokodillen en als het zo uit komt een leeuw of wat, alles kan, het wilde westen is hier. This the place to be! Of zou de werkelijkheid iets genuanceerder liggen? Waar zijn zijn pistolen eigenlijk? Mark neemt me mee naar een collega verderop. Het is een kennis van zijn kok die het dorp goed kent. Daar kan ik wel overnachten. Eigenlijk best wel een aardige kerel die Mark.

Mijn gastheer is een local met een al even imposante buik als Mark with the white Landrover. Het vlees smaakt de heren goed. Hij organiseert vanuit zijn compound jacht- en fotosafari's. Ja, dat van die Amerikaanse tandarts laatst... “That was not a good thing! This ruins our business!” zegt hij. Meewarig schudt hij zijn ronde hoofd. “Het was een stroper die dit soort dingen al eerder gedaan heeft, ik weet wie het is. Hij verpest het voor ons. Ik heb een vergunning en jaag alleen binnen vastgestelde gebieden, privédomeinen. Nooit binnen het Nationaal park! Dat is absoluut verboden.”

Tja, wat zou ik er van moeten vinden? Thuis overwoog ik nog om op de Partij voor de Dieren te stemmen. Ondertussen ben ik stiekem eigenlijk wel een beetje blij mee dat de heren de olifanten de stuipen op het lijf weten te jagen en mensen zijn gaan zien als gevaarlijke wezens. Meerdere malen werd mij verteld dat de wildpopulatie in het Hwange Nationaal Park, maar zeker ook daarbuiten, enorm is. Een gebied zo groot als half Nederland of zo en daar moest ik doorheen. Niet door het park zelf maar wel door het naastgelegen bosgebied. Olifanten, leeuwen, buffels, neushoorns en jachtluipaarden de gehele big five is ook daar aanwezig. En olifanten zijn misschien nog wel het gevaarlijkst. Als je hun pad kruist laten ze geen bot van je heel. Ze rammen je zo van de weg af het bos in! Bij de Victoria watervallen zag ik de olifantenpoep in grote hopen langs de kant van de weg liggen. En ook op weg hiernaartoe zag je regelmatig scheefstaande bomen, afgebroken takken en een enkele hoop stront. Overdag fietsen is geen probleem, het wild waagt zich dan niet op de weg, dankzij de jagers wellicht en de trucks die met name 's nachts met hun stalen buisconstructies voorop de bumper, regelmatig een en ander van de weg afbonjourt. Nee, ik voel me er wel veilig door. De Partij voor de Dieren laat ik nog maar even voor wat die is.

In mijn tentje in de bush kamperen is een ander verhaal. Dat laat ik echt wel uit mijn hoofd. Iedereen raadt het af en noemt het levensgevaarlijk. Ik geloof dat wel. Op weg naar dit dorp stonden er diverse wegwijzers naar de verschillende Lodges langs de kant van de weg. Ik had er zo naartoe kunnen gaan zei een enkeling die ik tegen kwam. Maar moest ik dat nou echt geloven? Al deze lodges liggen zo'n vijf tot tien kilometer van de weg af, in de buurt van het Hwange Nationaal Park. Toen de tijd toch wel begon te dringen stapte ik bij een zijweg even af en nam een kijkje bij het pad dat de bush in leidde, richting de Ivory Lodge, bij een zandpad waar het slecht fietsen is en in de verste verte geen lodge te bekennen was. En tot mijn schrik ontwaarde ik in het zand tientallen afdrukken van het logo van Felix kattenvoer. Vier van die kussentjes, rond Ă©Ă©n grote! Oeps! Ingeblikt in je auto zou je daar zonder problemen kunnen rijden. Maar als ik dat pad in was gefietst, had ik mij toch wel Sheeba op een presenteerblaadje gevoeld. Voor geen goud dat ik dat pad was ingegaan!

“Tja,” zegt mijn gastheer, “er zit inderdaad veel wild hier. Een enkele keer lopen de leeuwen wel eens mijn tuin in. Daar,” en hij wijst op het veld van het naastgelegen huis. We moeten er mee leven, het is nou eenmaal zo. De kans dat een leeuw een mens aanvalt is heel erg klein, dat gebeurt vrijwel nooit.”

Mijn tentje zet ik op aan de andere kant van het huis. Een felle bouwlamp verlicht het terrein gedurende de nacht, daar houden beestjes niet zo van. Nou ja, met uitzondering van enkele dan. Je zou een van hen bijna vergeten. Een beest waar geen enkele safari voor georganiseerd wordt en niemand foto's van maakt maar wel jaarlijks duizenden doden op zijn (of is het haar?) geweten heeft. De malariamug! Het wordt tijd dat ik een lange broek aan ga trekken en mijn gastheer om een oude krant ga vragen. Ik ga op mijn eigenhunting safari! I'm gonna kill them all!

Jezus redt

Ik fiets links,net als het overige verkeer in Zambia behoort te doen. Hij rechts, veel andere fietsers doen het ook: Je fietst midden op het asfalt als er geen verkeer je tegemoet komt en gaat even aan de kant als er wel wat aan komt. Naast hijzelf vervoert zijn Indiase Atlas-fiets vijf enorme zakken houtskool op de achterdrager en twee op een geïmproviseerde voordrager. Elke zak bevat 25 kilo en de weg gaat omhoog. Toch weet hij me aardig bij te houden. Een beroepstransporteur met fietsbenen. “Is het je opgevallen dat Zambia een arm land is?” roept hij mij toe van de andere kant van de weg. Ik antwoord bevestigend, “Als God jou genadig is komt het vast goed hè?” antwoord ik hem met zo min mogelijk hoorbare spot. Aan zijn achterspatbord hangt een grote spatlap waar hij met witte letters 'Jesus grant me mercy' op heeft geschreven. “Ja zeker!” zegt hij met een grote grijns en doet er verder het zwijgen toe. Rechts rijden vraagt om concentratie: een tegemoetkomende auto missen en hij kan houtskool vegen.

Net voor Lusaka begint, levert hij zijn lading af, bij een centraal punt langs de kant van de weg waar nog veel meer zakken staan opgesteld.

In Lusaka vraag ik me af of dit Zambia nog wel is. Ben ik niet in een andere wereld terecht gekomen? Dat je in een hoofdstad alles zou kunnen krijgen had ik verwacht, dat er luxe winkels zouden zijn ook maar dit, nee, dit niet. Er is een enorme shopping mall in aanbouw. Het woord winkelcentrum dekt de lading niet meer, het ervoor gelegen parkeerterrein is kolossaal. Dure vierwiel aangedreven terreinwagens vullen de wegen. Begrijpen doe ik het niet. De weg voor Lusaka werd, met uitzondering van de laatste vijftig kilometer, voornamelijk bevolkt door fietsers al dan niet beladen met grote zakken. Je kon de vogeltjes er horen fluiten, auto's waren zwaar in de minderheid. Waar komt dit opeens allemaal vandaan? Is Lusaka een land binnen een land?

Bij een volgend luxe winkelcentrum dat volop in gebruik is besluit ik even een kijkje van dichterbij te gaan nemen. Maar een beveiliger van G4S houdt mij staande. “Je mag hier niet fietsen,” zegt hij. Oké dat is goed, antwoord ik hem en stuur het gesprek direct de andere kant op door op te merken dat deze stad mij zo verbaast. “Daarnet zag ik nog en man zwoegen op zijn fiets beladen met 175 kilo houtskool en hier staan duizenden auto's voor een luxe winkelcentrum! Dat verbaast mij nogal!”

“Acht weet je, dit hele complex is neergezet door Zuid-Afrikaanse investeerders,” zegt hij. “Alle huur die men hier betaalt stroom zo het land uit, zo linea recta naar Zuid Afrika. Eigenlijk zouden de Zambianen dit moeten doen maar onze regering is daar veel te zwak voor, die regelt niks voor ons,” zegt hij met een vlakke stem. “Wij blijven arm. Ook G4S waar ik voor werk is een buitenlands bedrijf, en zelfs dit gele hesje dat ik draag hebben ze uit Engeland laten komen.” Hij zwijgt voor een moment en vervolgt met: “Er hangen hier overal videocamera's. Als ze jou daarop zien fietsen, weten ze dat ik mijn werk niet goed doe.” Ik beloof er rekening mee te zullen houden, keer om en fiets de stad verder in. Een geldstroom richting Zuid Afrika of niet, de man heeft wel een baantje en ook de klanten van de winkelcentra zijn toch voor het merendeel wel Zambianen?

Mijn weg vervolgt langs enorme billboards van telefoonmaatschappijen, automerken, televisietoestellen en wat al niet meer. Ook is er een van een van een predikant die met Jezus als onderwerp in een stadion zal preken. Of beter gezegd, heeft gepreekt. Het was 2104 dat het evenement plaats vond en de advertentie is blijven hangen. God is sindsdien de bevolking van Lusaka behoorlijk genadig geweest zo mag ik misschien toch wel voorzichtig concluderen. Nu de rest van het land nog. De kloof zal helaas voorlopig nog wel even blijven. Maar Jezus, die is overal. En als ik de mensen moet geloven helpt hij uitstekend bij elke ziekte en tegenslag. Voor arm of rijk, Lusaka of Zambia, Jezus redt! Met behulp van een billboard of een spatlap.

Zambia Blues

Uit een bar dreunt de zware eentonige beat op een swingende Afrikaanse melodie, gezongen door vervormde stemmen uit een stel speakers van het formaat koelkast. Ernaast zit een stel mannen lurkend aan literpakken Shake Shake. Bier durven ze het te noemen. De ingrediënten maïs, melkzuur, 6% alcohol en nog wat zouden in die richting kunnen duiden. De oogst is binnen, men heeft geld verdiend met de opbrengst en wat kan je beter doen dan feest vieren. Shake Shake is de goedkoopste manier om dronken te kunnen worden. Volgens Rianna, een Peace Corpsmedewerker uit de VS die in een van de dorpjes Engelse les geeft, heeft het spul de nasmaak van kots wanneer je net hebt overgegeven. Ik geloof haar, het spul ruikt zuur en ik waag me er daarom maar niet aan.

In het naastgelegen etablissement bestel ik een Fanta. Een van de mannen is met mij meegewaggeld en en wil een fles Castel lager. Echt bier. 'You are my friend', lalt hij, 'no problems here in Zzzambia'. 'Fffanta for my friend and a Cccastel beer for me' zegt hij tegen de serveerster. 'For him,'be because he is my ff friend,' en wijst in mijn richting.

Ik laat hen beiden weten het bier echt niet te gaan betalen. 'Ik ken deze man niet.'
'She is my sister you know, and you are my friend.'

Wanneer bij het afrekenen de serveerster mij toch het bier in rekening blijkt te hebben gebracht, eis ik het geld terug. 'But what about that man?' vraagt ze. Ik zeg haar nogmaals hem ook niet te kennen. Mokkend geeft ze mij het geld terug en ik laat de twee ruziemakend achter.

In het restaurant eet in Nshima met groenten en kip. Een man naast mij aan het tafeltje prijst mij moed om hier te komen. 'Vrijwel alle toeristen eten in de luxe onderkomens in Lusaka, hier zie je ze nooit. In het dorp komen eten is het echte reizen,' vindt hij. 'En Nshima, dat is het echte Zambiaanse eten!' Griesmeelpudding zou ik het willen noemen maar dan zonder suiker en het vult goed.

Buiten kijk ik vertwijfeld om mij heen, de diepe zwarte nacht in naar de hemel waar de sterren schijnen in hoeveelheden zoals ik zelden eerder gezien heb. Naast mij staat David. Hij was er er opeens. Hij vertelt uit Chapita, de 180 km oostelijker gelegen stad, hiernaartoe te zijn gekomen. Zijn vader en moeder zijn dood en hij heeft geen werk meer. Hier is men met de wegenbouw bezig. Het is zijn hoop om werk te kunnen vinden als chauffeur of mecanicien. Hij vertelt me over zijn land en over de problemen die er zijn. Over de lege stuwmeren, de stroomuitval vanwege de elektriciteitstekorten, de eindeloze houtkap en de klimaatverandering. Over werkeloosheid, malaria en aids. Dit dorp is hem onbekend, hij kent er helemaal niemand en zijn geld is op. Ook onderdak zit er vannacht niet in. Het Guesthouse laat hem zonder geld niet toe. Ik vertel hem Zambia geweldig te vinden en wring mij in allerlei hypocriete bochten om het gesprek nog enige vrolijkheid te geven en zijn problemen niet tot de mijne te maken. Jullie hebben een geweldige democratie, met netjes elke vier jaar verkiezingen, een onafhankelijke rechterlijke macht en een heerlijk klimaat waarbij je 's avonds zonder jas op straat kunt lopen. En ook zo veilig, geen vlieg die je hier kwaad doet. 'Mijn land is helemaal niet zo goed als je denkt hoor,' lieg ik. Het is het paradijs niet, de regering zal jou nooit toe laten. Er zitten racisten in het parlement en in de Middellandse Zee verzuipen de vluchtelingen in enorme aantallen zonder dat men er wat aan doet. Maar wat kan hij met deze informatie, 180 km is voor hem al ver. Europa is een utopie die net zoiets is als reizen naar een van die stralende sterren. 'Ja, we zijn een christelijk land, de mensen zijn goed hier', vervolgt David zijn treurige betoog. We zijn alleen zo arm. Een vrachtwagen start zijn motor, twee mannen schudden elkaar de hand en de muziek komt opeens abrupt tot stilstand. Ik heb de hele dag nog helemaal niets gegeten, heb jij misschien wat voor me, zegt hij verlegen,' na enige tijd. Ik neem hem mee naar een van de vele patatbakkers op straat, die naast rokende vuren aardappels schillen, in reepjes snijden en in zwarte olie gaarbakken bij het licht van batterijlampen. Het Traveller's Point vind hij echter een betere plek. Eerder vanmiddag was ik er al even. Bij de verkoopster met de guitige haardos en de vrolijke pretoogjes. Het doet mij deugt haar weer te zien. Treurig sjokt de jongen de nacht in en peutert met een lucifer de laatste resten friet tussen zijn tanden vandaan. Een nacht vol vragen en onzekerheden treedt hem tegemoet.

Schoenzolen en beton

Met een vermoeide blik deponeert een man zijn handelswaar op de grond. Het leven is alles behalve makkelijk in Tanzania. Het zijn schoenen, welke hij bijeengebonden aan de veters over zijn schouder met zich meedroeg. Glimmende leer in bruin en zwart. Een fles bier bestelt hij en hij neemt plaats op een van de plastic stoeltjes. De hele dag lang zal hij hebben geprobeerd sjokkend en leurend langs de straten zijn schoenen aan de man te brengen.

In het naastgelegen restaurant bestel ik mijn maaltijd: rijst bonen en groenten. Eigenlijk tegen mijn zin met rundvlees erbij. Maar met de bijbehorende rode saus is de rijst wat wat makkelijker weg te werken. De vliegen die je er bij de slager omheen ziet zwermen denk ik maar even weg en hopelijk zitten ze er niet meer tussen. Het is vrijwel iedere dag hetzelfde wat ik eet. Rijst, bonen en een schep andijvie- of spinazie-achtige groenten. Op zich niet eens zo heel erg verkeerd maar op een geven moment wordt het wat eentonig en gaat het voor een verwende westerling die ik ben wat tegen staan. 's Middags wil ik wel eens friet nemen, dat is doorgaans gedecoreerd met enkele flinterdunne schijfjes tomaat. Voor de afwisseling. Helemaal begrijpen doe ik het alleen niet, de tomaten langs de kant van de weg liggen in dusdanig grote hoeveelheden te koop, dat een wat ruimere hoeveelheid wel voor de hand gelegen zou hebben. Je hebt toch vitamines nodig?

Gisteravond dacht ik het beter te treffen. Het restaurant was beduidend groter dan elders en het was er druk. Normaal gesproken moet je goed zoeken. Achter een omheiningen gemaakt van houten planken tref je rijtjes pannen op een vuur van hout of houtskool aan. Dat zijn net als in veel andere arme Afrikaanse landen de restaurants. Loocaties van het soort dat bij ons tijdens de kerstdagen voor Jozef en Mariastal door zou kunnen gaan. Net als alle andere handel in Tanzania, is het aanbod enorm versnippert. Klein, kleiner kleinst. Als werkloze vrouw begin je met beperkte middelen een eetgelegenheid, als man verkoop je bijvoorbeeld schoenen langs de kant van de straat. Ieder doet zijn ding en probeert krampachtig zijn schamele graantje mee te pikken binnen het economisch kippenhok. Alles beter dan thuis niets doen. Men wil heel graag maar lukken doet het helaas niet altijd.
Op het menu stond deze keer iets geheel anders dan de eeuwige rijst met bonen of patat met tomaat. Het leek iets van aubergine courgette of een andere onduidelijke groente te zijn met aardappelen, en oké de onvermijdelijke bruine bonen zaten er ook weer bij maar het geheel was nu zowaar gedecoreerd met iets dat op geraspte kaas leek. Het zag er best wel feestelijk uit. Tot mijn teleurstelling bleek het bord voedsel voornamelijk aardappelen te bevatten omgeven met een gladde sausachtige substantie. Ik had het ook wel kunnen weten, naast tomaten en uien, zijn het vooral aardappelen en knollen die je in allerlei soorten en maten op de markten aantreft. De gewone aardappelen zoals wij deze ook kennen maar ook langwerpige rode en gele gevallen en aardperen of iets dergelijks. Mijn bord bevatte zeker drie soorten. Na de eerste hap was er van het idee een creatief samengesteld smakelijk maal te hebben besteld weinig meer over. Ergens halverwege bekroop mij het angstige gevoel dat de zware substantie wel eens uitgehard in de vorm van beton op de bodem van mijn maag zou kunnen blijven liggen. En last but not least, bleken er ook nog twee stukken rundvlees tussen te zitten, van dezelfde kwaliteit als die van vandaag.

Ondertussen vraag ik mij onwillekeurig af hoe het kan dat de schoenenverkoper in staat is zichzelf op bier te trakteren. Maar wat de groenten betreft heb ik deze keer meer geluk. Het is witte kool, niet meer dan twee eetlepels maar toch... Wanneer ik mijn bord leeg heb is de schoenenman inmiddels verdwenen. Ik ga maar eens op zoek naar de eerste de beste fruitverkoper. Bananen, sinaasappels en ander goed fruit is er gelukkig volop. En...het is waanzinnig lekker! Met de vitaminen moet het via deze weg maar opgelost worden. En morgen, ach dan eet ik opnieuw rijst met bonen. Want de dames vinden het geweldig dat je bij ze komt eten. Twee dagen terug was het: 'We are so happy to see you!' en bij het weggaan klinkt steevast 'Welcome next time again!', in dien men wat Engels spreekt. Met zoveel vriendelijkheid neem je de eentonigheid snel voor lief en lieg je iedere keer dat het het vreselijk lekker was. En morgen, als het guesthouse het toelaat, ga ik voor de verandering eens macaroni maken op mijn benzinebrander met heel veel verse tomaten en ander lekkers erin. Maar toch... vrouwen van Tanzania, gezien de gemiddelde levensverwachting in jullie land, had ik eigenlijk al enkele jaren dood moeten zijn. Mijn stelling is daarom: als je een beetje creativiteit aan de dag legt blijf je jong. En creativiteit is gratis toch? Dus kom op als ik volgend jaar terugkom, maken jullie niet meer precies hetzelfde als je buurvrouw! Allemaal wat anders! Afgesproken? Dan betaal ik jullie het dubbele.

Hokjes

Waneer je op reis bent is een vergelijking maken en zoeken naar overeenkomsten met Nederland onwilleurig vaak het eerste wat je doet. Niet zo verwonderlijk is het dat net als bij ons, men ook in Tanzania alles overzichtelijk in in groepen en categorieën indeelt. Niets menselijks is hen vreemd. De accenten liggen alleen wat anders. Zo moet je als je je aanmeldt bij een guesthouse, niet alleen je naam, adres, woonplaats en paspoortnummer opgeven maar ook de stam waartoe je behoort. Mzungu, zou ik wel in willen vullen, het betekent 'blanke' en het wordt je overal op straat door vooral de kinderen, luidkeels naar je hoofd geslingerd. Een blanke vent op een fiets is een bezienswaardigheid. Toch zijn de mensen onderling heel verdraagzaam: moslim, christen, stam A, stam B of anderszins, problemen met elkaar lijkt men niet of nauwelijks te hebben. Koop je wat bij de een, dan zal het naastgelegen winkeltje met een vrijwel identiek assortiment geen scheve ogen trekken. 'We behoren allemaal tot een familie', zo verzekerde een jongen mij op straat.

Naast de mensen kun je als bezoeker van Tanzania natuurlijk niet om de dieren heen, het land is vermaard om zijn enorme schat aan wild en dan vooral natuurlijk 'the big five' . Dat deze beesten bij ons in hokken in dierentuinen zitten zal men hoogst waarschijnlijk vreemd vinden. De Tanzanianen zijn trots op hun wildparken waar al die fraaie dieren zo vrij en blij in rond mogen lopen. Hoewel, een wildpark zou je eigenlijk ook wel een groot hok kunnen noemen. En terecht natuurlijk, het zou niet best zijn als er een of ander wild beest je kudde op komt eten.

Wonderlijker is het dat behalve wilde dieren er zich ook mensen in de wildparken bevinden. Mzungu vooral, blanke toeristen. Die zie je elders niet. De gehele weg vanaf Dar es Salaam tot hier, heb ik er geen enkele blanke gezien. En nu bij het Mikumi National Park zijn ze er opeens weer. Keurig op de plaats waar ze horen, in het hokje dat je toerisme kunt noemen. Mannen, vrouwen, kinderen, families of alleengaande het is allemaal vertegenwoordigd.

Eerlijk is eerlijk, ook ik zal er aan moeten geloven, ook ik moet mijzelf in een hokje indelen. Het hokje individuele fietsreiziger. Degene die zich nergens wat van aan wenst te trekken en zijn eigen plan trekt. Hij heeft vertrouwen in de goedheid van de mensen die hij tegen komt, wil zich graag laten verrassen en waant zich soms zelfs stiekem een tweede Livingstone. Een wildpark bezoeken? Nee, dat is iets voor toeristen. Zelf over de weg er dwars doorheen fietsen, wordt dan het plan. Met een beetje geluk kom je dan ook van alles tegen. Ja, je zou mij een gestoorde gek kunnen noemen, want naast kuddes angstige grazers bevinden zich er volop leeuwen, jachtluipaarden en ander gevaarlijks. Maar er was geen andere weg en overdag levert het geen problemen op zo werd mij meermalen verzekerd. Als reiziger probeer je te proeven of men echt meent wat men zegt en of het geen onzinpraatjes zijn. In dit geval leken mijn informanten voldoende betrouwbaar, een was als ingenieur werkzaam aan de universiteit. Nier de eerste de beste praatjesmaker dus. En hij kreeg gelukkig gelijk, het kwam goed. Een kudde giraffen, een olifant half verscholen in het struikgewas, twee bavianen, een kudde schichtige zebra's, impala's die achterdochtige blikken mijn kant op wierpen en drie enorme zwarte vogels met merkwaardige rode snavels waren het resultaat van mijn privé-safari. Leeuwen, vast ook in groepjes bij elkaar, deden hun middagdutje gelukkig rustig elders. De grommende vrachtwagens die mij zo nu en dan vergezelden, zouden hen immers uit de slaap kunnen houden en daar zijn leeuwen doorgaans niet zo op gesteld.

Maar toch... soms vraag ik mij wel eens af, ben ik toch niet het wilde beest dat dusdanig lang in het hokje 'fiets' zit opgesloten dat hij er zelf niet meer uit wil? Vertrouwd vastgeroest in zijn doen en laten? Het zou zomaar kunnen. Maar ach, je moet wat in dit leven toch? Zolang je maar gelukkig bent! Ik fiets daarom nog lekker even door, tot de twee maanden om zijn. Onder andere om er hier verslag van te kunnen doen en alles wat ik zie een plek in mijn geheugen te kunnen geven, in een hokje.











Cocktail

'Vliegen is reizen overslaan', een citaat van good old Frank van Rijn. Een bewering waar ik me maar al te goed in kan vinden, er mist iets als je vanuit het eigen Nederland, opeens ver weg van een vliegtuigtrap afloopt. Dat gevoel is hier op Zanzibar sterker nog dan vorig jaar in Turkije, ondanks dat ik in de loop van de jaren al wel de nodige reizenoverslaanervaring heb opgedaan. Acht uur achtereen in een vliegtuig zitten schakelt bovendien je zintuigen lam mede ten gevolge van slechts een uurtje slaap gedurende de nacht.

Het is wonderwel mijn reuk dat de vlucht het beste lijkt te hebben doorstaan. Normaal laat dit zintuig het bij mij nogal afweten maar in het vliegtuig heeft het kennelijk naast wat kerosinedampen, weinig te verduren gehad. De kustmatige atmosfeer van het vliegtuig maakt plaats voor een atmosfeer gevuld met een cocktail van bestanddelen die zich moeilijk laat omschrijven. Als ik een poging zou moeten wagen dan zou het misschien een mengsel van kardemom, kruidnagel, gember en kerosine zijn. Een geur uit het eiland geperst door een loodzware lucht vol waterdamp die de complete verzadiging aardig weet te benaderen. En nee, het zal een afwijking zijn, juist dit soort specerijen zijn niet diegene waar je mij 's nachts wakker voor mag maken. Aan specerijen heb ik een broertje dood, zelfs de peperbus blijft bij mij thuis onaangeroerd. Verderop vermengt dit onsmakelijke bouquet, minus de kerosine, zich met uitlaatgassen van het verkeer en stank van brandend afval. Om dit geheel verder in te kleuren, gebeurt dit te midden van de herrie van Italiaanse scooters, auto's, vrachtauto's, taxibusjes en wat al niet meer. Een spons vol mieren, zoiets. Verder weg van Zanzibar Town neemt de drukte gelukkig af en blijft de specerijengeur enkel nog over. En, zal je vast zeggen, wat ben je weer negatief Harry! Zou kunnen ja, maar het is ook maar hoe je het ziet. Ik had natuurlijk direct naar een fraai resort kunnen gaan, veilig en wel in een taxi. En daar op het stand en snorkelend in de oceaan had ik me vast en zeker in een paradijs gewaand. Dit eiland herbergt namelijk volop witte bounty-stranden compleet met palmbomen, hangmatten en topische fruitcocktails in allerlei smaken. Maar ja, dat soort lui genietgedrag is niet zo aan mij besteed. Ik zoek toch liever de rauwe wereld op zoals deze zich hier in het binnenland afspeelt. Zoals ik al zei, vliegen is reizen overslaan, was ik al langere tijd onderweg geweest dan had het verblijf hier onderdeel uitgemaakt van een enerverend geheel en had mijn berichtgeving wellicht een heel andere toon gekregen. Maar met de overgang van het rijke Nederland naar deze tropische kookpot binnen een halve dag, ligt dat net even anders. Je zou het cultuurshock kunnen noemen. Dat is alleen net even te sterk uitgedrukt. Daarvoor ben ik ondertussen al te vaak op dit soort uitdagende plaatsen geweest. Nog even wachten maar, na verloop van tijd zal ik Zanzibar gaan herinneren als een fantastische plek waar wat te beleven viel. Ik voel nu al dat dit gaat gebeuren.